Drie kerkjes, twee brandspuithuisjes, één locatie

Dit verhaal maakt deel uit van een maandelijkse serie. De verhalen worden geschreven door Hans Vogels van Heemkundekring Helmont. Reacties kunnen ook gemaild worden naar info@heemkundekringhelmont.nl

Mierlo

Het Kerkpaadje gezien vanaf De Wiel, in de richting van de Kerkstraat. Op de voorgrond de dichtgetimmerde zijgevel van het voormalige brandspuithuisje. (Regionaal Historisch Centrum, foto T. van Mierlo)

Na de vrede van Munster (1648), werden de Rooms-katholieken gedwongen hun gebedshuizen te verlaten en over te dragen aan de Gereformeerde Kerk. De eucharistievieringen werden voortaan gehouden in schuil- of schuurkerken, die tot het einde van de achttiende eeuw in gebruik bleven. Na de confiscatie van de Lambertuskerk, verrees ook in Helmond een schuurkerk. Heer Edmond van Cortenbach had hiervoor een stuk grond aan de Kerkstraat beschikbaar gesteld, dat grensde aan de Kam(p)straat. De opening en inwijding werden door de gereformeerde gezagdragers oogluikend toegestaan. De Rooms-katholieke erediensten werden langzamerhand weer geduld.

De schuurkerken waren aan strenge regels gebonden. Het waren enigszins gecamoufleerde bouwsels die de hoogte van de omliggende bebouwing niet te boven mochten gaan. Ze werden schuurkerken genoemd, omdat ze schuilgingen in bouwwerken met het aanzicht van een boerenschuur. Torens, speel- en uurwerken waren verboden en uit niets mocht de kerkelijke functie blijken. Ingrijpende veranderingen mochten enkel na goedkeuring van de Staten-Generaal worden uitgevoerd. Wanneer een kerkbestuur zich niet aan deze bepaling hield, riskeerde het een zware sanctie.

Ook de Helmondse schuurkerk was een onopvallend bouwsel. Tot aan het begin van de negentiende eeuw stond die aan de Kerkstraat, op geringe afstand van de eigenlijke parochiekerk. Een belendend hofje met enkele lindebomen gaf het een eenvoudig en gemoedelijk aanzien. Behalve het aan Sint Lambertus gewijd hoofdaltaar had het twee zijaltaren, die waren opgedragen aan Onze Lieve Vrouw en Sint Jozef. Het interieur bestond uit kniel- en communiebanken, biechtstoelen en een koorgalerij. In het middenschip stonden twee rijen banken en er waren nog wat zitplaatsen langs de zijmuren. Het bedehuisje was 115 Rijnlandse voeten (1 voet = 0.314 meter) lang. Bij kerkdiensten, zoals de zondagsdienst of de eerste Heilige Communie van de kinderen, was het in alle opzichten behelpen met de beschikbare ruimte.

Daarom werd in 1785 bij de Staten-Generaal een aanvraag ingediend om de kerk te mogen vergroten en van een kerkorgel te voorzien. Drossaard Wesselman adviseerde de overheid desgevraagd bij het voorgelegde plan. Intussen was bepaald dat alleen de kerken op het platteland op schuren moesten lijken, die in de steden op gewone huizen. Daarom was in Helmond het verhogen van de muren niet in strijd met het genomen besluit. Wel moesten de ramen vierkant en niet met gebogen lijnen worden uitgevoerd. Het dak mocht met pannen worden bedekt omdat dit al deels het geval was. Wesselman adviseerde ook positief op het orgelverzoek, aangezien dit elders ook werd toegestaan. Na de gunning werd het kerkje danig verbouwd. Van de verruiming werd maar kort geprofiteerd, omdat vanaf 1805 de primaire kerk weer kon worden gebruikt.

Een van de laatste plechtigheden die in de oude schuurkerk plaatsvonden, was de toediening van het Heilig Vormsel door Anna Antonius Julius de Clermont Tonnerre, bisschop van Chalons-sur-Marne, die tijdens de Franse Revolutie naar het Vicariaat van ’s-Hertogenbosch was gevlucht, waar hij was benoemd tot kardinaal Aartsbisschop van Toulouse. Het meubilair werd naar de Lambertuskerk overgebracht, overbodig houtwerk en plavuizen publiekelijk verkocht. In 1806 verkochten de kerkmeesters de lindebomen die bij de oude schuurkerk stonden, de resterende materialen werden geveild. Zo kwam er een einde aan de bidplaats van onze voorouders die er troost en bemoediging hadden gevonden. Meer dan honderd jaar hadden ze er zegeningen over hun en hun kinderen afgesmeekt.

Brandspuithuisje

Met instemming van Vicaris van Alphen werd de schuurkerk in 1808 gesloopt, doch enkele delen bleven behouden. Er was behoefte ontstaan aan een brandspuithuisje. De gemeente wilde dat laten optrekken op de plaats van het voormalige kerkje en daarvoor de fundering, de voorgevel en delen van de zijgevels benutten. Het pand moest plaats bieden aan stadts brantspueyten, ladders, emmers, haken en andere brandbestrijdende attributen. De bouw startte energiek, maar kort na de voltooiing werd het spuithuis, in opdracht van koning Lodewijk Napoleon, weer afgebroken.

In 1809 bracht Lodewijk een bezoek aan Helmond. Hij reisde in een koets die door zes paarden werd getrokken, met in zijn kielzog een schare ministers en ambtenaren. Hij had de nacht doorgebracht op kasteel Croy. Via de Houtsche Dijk (Hortsedijk), (Kromme)Steenweg en de Veestraat, bereikte hij de Lambertuskerk. Het carillon strooide zijn klanken uit over de hoofden van de bevolking. In de kerk begiftigde hij pastoor Hagelaars voor zijn hulp aan zieken en nooddruftigen tijdens een besmettelijke epidemie. Als blijk van waardering ontving de pastoor een gouden snuifdoos.

Dominee Scholten werd in zijn huis aan De Wiel met een bezoek vereerd. Sinds de gereformeerden de Lambertuskerk hadden verlaten, werden hun kerkdiensten in het huis van de predikant gehouden. De koning vond dit ongeoorloofd en stelde spontaan 6000 gulden beschikbaar om de bouw van een nieuwe gereformeerde kerk mogelijk te maken. Bij zijn latere audiëntie op het stadhuis, verzocht hij presidentschepen Swinkels, hiervoor een bouwplaats beschikbaar te stellen. De meest geschikte locatie bleek de plek van de oude schuurkerk. Om de bouw mogelijk te maken en de voorzijde op de Kerkstraat te richten, zou het brandspuithuisje geruimd moeten worden. Swinkels verweerde zich met de opmerking dat het huisje pas onlangs was opgeleverd en veel geld had gekost, maar de koning gaf te kennen de plek het meeste geschikt te vinden. Bij koninklijk besluit werd bepaald, dat de gereformeerde kerk zou verrijzen op de locatie waar eerder de schuurkerk had gestaan. Het stadsbewind werd gelast het brandspuithuisje te laten ruimen, waartoe op 2 juni 1809 werd besloten. Tevens werd bepaald om achter de nieuwe kerk, deels op de fundatie van de oude schuurkerk, een nieuw spuithuisje op te richten. (Zie afbeelding).

Nieuwe kerk

De kerk moest in 1809 opgeleverd worden, toen dit onmogelijk bleek werd een jaar uitstel verleend. Het 49 voet lange, 29 voet brede en 24 voet hoge gebouw, werd op 5 februari 1810 aanbesteed en voor 5390 guldens gegund aan aannemer Martinus van Driel uit Mierlo. Aan de achterzijde was in een consistoriekamer voorzien. Voor het preekgestoelte, de kerkbanken en het overige meubilair, besteedde de kerkenraad in totaal 530 gulden. Op 25 augustus 1811 werd de kerk ingewijd, het orgel werd pas in 1814 in gebruik genomen. Het aardrijkskundige woordenboek van Van der Aa, beschrijft het als: ‘een klein, doch fraai gebouw van een torentje en een orgel voorzien’. In 1847 werd het kerkje door een royaler gebouw vervangen, dat was ontworpen door architect Arnold van Veggel. De nog steeds bestaande kerk, tegenwoordig een Rijksmonument, werd 24 september 1848 ingezegend.

 

Bronnen: M. Frenken, Bossche Bijdragen, (zesde deel, afl.1).

Publicatie ‘De Zuidwillemsvaart’ 1923.

Tip de redactie

Ditishelmond.nl

Heb je een nieuws- of agenda-item, leuke foto of video over Helmond en wil je dit delen?
Stuur het dan in naar onze redactie. Zo weten wíj wat er leeft en speelt in uw wijk!
E-mail: redactie@ditishelmond.nl
Telefoon: 088 166 67 00

Geschreven door Heemkundekring Helmont

Heemkundekring Helmont

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *